Door op 2 mei 2015

Lezing Dag van de Arbeid 2015: Werkende armen en basisinkomen

Partijgenoten,

“Als u vrede wilt, zorg dan voor gerechtigheid”, luidt een oude wijsheid, die ik in het boek van Zymunt Bauman “Vloeibare tijden” aantrof. Zygmunt Bauman is een emeritus hoogleraar in de sociologie aan diverse universiteiten en een invloedrijk sociaal denker, die veel heeft geschreven over moderne samenlevingen. Gerechtigheid is dus een voorwaarde voor duurzame vrede. Onrecht levert strijd en geweld op en daarmee maatschappelijk instabiliteit, waarin het welzijn van mensen wordt aangetast. Armoede is onrecht! Een langdurig leven in armoede tast de menselijke waardigheid aan. Je wordt uitgesloten en je bent als mens overgeleverd aan liefdadigheid van anderen met een ongewilde afhankelijkheid tot gevolg.

Een continue gebrek aan geld om in de dagelijkse levensbehoeften te voorzien ondergraaft het denkvermogen, stellen Harvard –econoom Sendhil Mullainathan en psycholoog Eldar Shafir in hun boek “Schaarste”. Wie geldzorgen heeft, is de gehele dag bezig om de eindjes aan elkaar te knopen en dat kost alle denkvermogen. Er blijft mentaal nauwelijks ruimte meer over om een opleiding te volgen, om je tijd efficiënt in te delen of jezelf te beheersen om allerlei verleidingen te weerstaan. Dus iets te kopen wat je eigenlijk niet kunt betalen. Want al de verleidingen kosten geestelijke kracht. Armoede tast het brein aan. Uit Engels onderzoek blijkt uit scans dat bij kinderen die in armoede opgroeien de emotie- en geheugengebieden in hun brein al is aangetast. Arme mensen kunnen dus moeilijker hun aandacht bij een opleiding of studie houden dan rijke mensen, omdat zij hun zorgen hebben over hun financiële situatie, die alle denkkracht kost. En juist denkkracht en mentale vaardigheden heb je nodig om je in de moderne “kansensamenleving” staande te kunnen houden. Opleiding en werk houden mensen uit de armoede. Maar het volgen van een opleiding en het hebben van werk vergt dusdanig mentale capaciteit en discipline die mensen met geldzorgen nauwelijks kunnen opbrengen. Financiële stabiliteit, dus het hebben van geen geldzorgen, is een voorwaarde om uit armoedige omstandigheden te blijven.

In Nederland bestaat gelukkig een geringe kans om in armoede te raken. We zijn een van de rijkste en gelukkigste landen ter wereld. Ongeveer 7,4% van de huishoudens leeft in armoede. Er bestaat in ons land ook relatief een geringe kans op de combinatie van werk en armoede. Het risico in Nederland om een werkende arme te zijn in het kleinst in Europa. Dit komt door het CAO-loon dat wij in Nederland kennen. Met een fulltime baan op CAO-niveau kunnen mensen goed in hun levensonderhoud voorzien en zij gevrijwaard van armoede. De meeste werkende armen zijn dan ook alleenstaande ouders met een deeltijdbaan. Of mensen, die naar omstandigheden, zoals ziekte of mantelzorg voor naasten, niet meer uren kunnen werken. Werkende armen tref je vooral aan bij de ZZP-ers. 12% Van de ZZP-ers leeft van een laag inkomen in tegenstelling tot 3% van de werkende armen in loondienst. De economische crisis heeft wel het aantal werkende armen doen toenemen. Vooral door faillissementen van kleine ondernemingen en omdat er minder arbeid in loondienst beschikbaar is.

Het verlies van werk levert armoede op. Uitkeringsgerechtigden en gepensioneerden met een klein pensioen leven meer in armoede dan werkenden. Het is logisch dat een dreiging van een verlies van het werk mensen slapeloze nachten bezorgd. Daarbij leven wij in een “kansenmaatschappij” waarin het verlies van werk niet meer ligt aan de omstandigheden buiten jezelf, maar als een nederlaag wordt beschouwd. Let wel: de kansenmaatschappij heeft ook goede kanten. Je kan jezelf ontwikkelen, werk zoeken dat bij je past. En omdat je na hard werken en training specifieke kwaliteiten hebt ontwikkeld wil je daarvoor ook beloond worden en een goed inkomen ontvangen. Als je als mens specifieke talenten hebt en deze kan uitoefenen ben je een heel gelukkig mens. Maar als je faalt in een kansenmaatschappij, je wordt ziek of krijgt ruzie met je baas, die je eruit werkt, dan hoef je in onze maatschappij nauwelijks meer op mededogen te rekenen. Dat heb je immers zelf veroorzaakt met als straf: armoede. Werken moet lonen. De hardwerkende Nederlander is het ideaal geworden. Faal je dan sta je buiten de maatschappij. Ik als sociaal democraat ben een groot voorstander van het moto: werk voor iedereen. De werkende is gezonder, heeft een betere sociale structuur en werk houdt je als mens scherp, maar ik mis in onze kansenmaatschappij het mededogen.

Ik mis de acceptatie dat we wel eens kunnen falen en de acceptatie dat er mensen zijn die zwakker zijn dan anderen en de acceptatie dat er een categorie mensen is die nu eenmaal niet kan werken, maar wel als volwaardige mens wordt gezien. “Ja maar, mevrouw Evertz”, hoor ik dan zeggen, “dan moet ik sappelen om een fatsoenlijk inkomen te krijgen en dan leidt mijn buurman met zijn uitkering een luizenleventje. De overheid is geen sociale werkplaats. Je bent verantwoordelijk voor je eigen. Als je niet wil werken, heb je ook geen geld. Zo simpel is dat!” Wat we vergeten is dat wij voor een kansenmaatschappij zonder mededogen een hele hoge prijs betalen. Immers zo’n maatschappij levert veel onzekerheid op. De meesten van ons zijn gewoon gemiddelde mensen met gemiddelde kwaliteiten en beschikken nu eenmaal niet over goddelijke kwaliteiten. Diep in ons hart weten we dat. We kunnen dus allemaal een cruciale fout maken of ziek worden waardoor je diep kan vallen. We worden onzeker of we na die “zondeval” nog wel een normaal bestaan kunt hebben. We worden angstig. Een angst, die Zygmunt Bauman in zijn boek “Vloeibare tijden” een existentiële angst noemt. Angst voor krachten, zo noemt Bauman het, die de bevolking noch beheerst noch begrijpt. Om die angst toch te kunnen beheersen, verliezen wij onszelf in allerlei plaatsvervangende doelstellingen, waardoor wij die existentiële angst afreageren, zo schrijft Bauman in zijn boek. Wij maken ons bijvoorbeeld ontzettend druk om het vetgehalte in het voedsel, het te veel aan zonlicht, dat schadelijk is voor de mens of wij onze kinderen wel moeten inenten met ziekteverwekkende stoffen. Bauman trekt in zijn boek een interessante conclusie. Hij schrijft: “Elk extra slot op de voordeur in reactie op het zoveelste gerucht over buitenlandse criminelen met messen onder hun jas en iedere volgende herziening van ons dieet als gevolg van een nieuwe “voedselpaniek” doet de wereld er verraderlijker en angstaanjagender uitzien en lokt meer verdedigingsmaatregelen uit en die zullen helaas de zelfversterkende werking van de angst verder vergroten.”

Als je heel goed om je heen kijkt, zie in Nederland stapsgewijs die existentiële angst de openbare ruimte insijpelen. We gaan van een verzorgingsstaat naar een veiligheidsstaat. We worden bij het ophalen van een paspoort ontvangen door de beveiligingsbeambten, die veelal achter de receptie zitten. Als ik naar de rechtbank in Breda ga, word ik volledig gecontroleerd. Gaat mij tas door het röntgenapparaat. Paraplu moet worden ingeleverd, want daarmee kan ik de rechter slaan. En word ikzelf gescand met een apparaat omdat veelal mijn horloge het beveiligde poortje doet afgaan. En dan mag ik naar binnen. Als ik naar de Tweede Kamer moet, moet ik mijn paspoort laten zien, moet mijn komst minimaal voorafgaand aan de beveiliging zijn gemeld. Goed bekeken door de beveiliging of ik wel betrouwbaar ben. Ik heb zelfs een keer mijn schoenen door het röntgenapparaat moeten halen. Het is toch vreemd dat de politieke elite van Nederland in een gesloten bunker vergadert en besluiten neemt over haar burgers, die zij steeds meer controleert en nauwelijks meer vertrouwt? Ik chargeer misschien wat, maar ik wil aangegeven hoe normaal wij het zijn gaan vinden om in een veiligheidsstaat te leven en persoonlijke vrijheid te moeten inleveren. Daarbij te leven met een geïnstitutionaliseerd wantrouwen vanuit de overheid, gevoed door rechtse populistische politici, want in ieder burger kan een potentiele crimineel of fraudeur schuilen terwijl uit een onderzoek blijkt dat de meeste mensen keurig hun boodschappen betalen als zij zelf moeten afrekenen. We hebben een belang om elkaar te vertrouwen. Zonder vertrouwen kunnen wij niet met elkaar samenleven. Wantrouwen ondermijnt dat en daarmee de kwaliteit van leven. Het inleveren van persoonlijke vrijheid en wantrouwen is een prijs die wij betalen om te leven in een kansensamenleving zonder mededogen, waarin de vrees voor een onzeker bestaan in armoede de kwaliteit van leven ondermijnt. En dan hebben het nog niet gehad dat zo’n onzeker bestaan leidt tot stress en ziekte. Depressiviteit wordt de volksziekte nummer een met hoge ziektekosten van dien.

Armoede en de vrees voor armoede ontwricht de samenleving en als sociaal democraat ben ik van mening dat een democratische overheid een taak heeft armoede te bestrijden en aan te pakken. Een maatschappij waarin talent wordt gewaardeerd en beloond, – we hebben nu eenmaal talentvolle mensen nodig die onze samenleving vooruit helpen, maar waar ook oog is voor mensen die niet mee kunnen komen en hun waarde op een andere manier inzetten. Zoals ik al eerder zei, is financiële zekerheid een voorwaarde om uit de armoede te komen. Een gegarandeerd basisinkomen vanuit de overheid, waarin je een zekerheid hebt voor een normaal bestaan, dus een huis boven je hoofd, fatsoenlijk je boodschappen kunt doen en fatsoenlijk kunt kleden, geeft rust in de samenleving en kan als een “verdediging” tegen die existentiële angst worden gezien.

In Nederland kennen wij vormen van basisinkomen. Als je 65 jaar bent krijg je een AOW-uitkering. Als je niet in staat bent om in je eigen levensonderhoud te voorzien, krijg je bijstand. Bij verlies van werk een kortdurende WW-uitkering en bij chronische ziekte een Wia-uitkering. Maar of al die uitkeringen nu de financiële stabiliteit bieden tegen armoede is echt de vraag. De meeste uitkeringsgerechtigden en gepensioneerden met enkel een AOW of een klein pensioen hebben geldzorgen. Het krijgen van een uitkering is niet makkelijk. Je dient allerlei gegevens te geven tot je persoonlijke leven aan toe. Je wordt onderzocht of je wel echt ziek bent en dat je je niet aanstelt. Je moet minimaal acht weken wachten op een inkomen. Met alle gevolgen van dien, want veel mensen hebben geen spaargeld om die periode te overbruggen en moeten naar de voedselbank en kledingbank voor hun noodzakelijk levensonderhoud. Werken naast een uitkering loont niet, omdat de inkomsten uit arbeid volledig op de uitkering worden ingehouden. De prikkel om te gaan werken ontbreekt. Daarbij wordt je als bijstandsgerechtigde genadeloos afgestraft als je stiekem hebt gewerkt en deze inkomsten niet hebt opgegeven. Wat natuurlijk heel verleidelijk is. Heb je eindelijk eens extraatje, moet je dat inleveren. Met hele hoge boetes van dien! Waardoor de armoede nog meer toeneemt. Maar laten we eerlijk zijn. Is het moreel nu echt zo verwerpelijk als je stiekem werkt om de balletlessen van je dochter te kunnen betalen of dat je “vergeet” de inkomsten van je zoon op te geven, die hij gebruikt om zijn opleiding te voltooien. Moet je daarvoor zo zwaar gestraft worden.

Een gegarandeerd basisinkomen voor iedereen of in ieder geval een onvoorwaardelijke toezegging dat als je inkomen heel laag is, je financiële steun krijgt om in je basisbehoeften te kunnen voorzien, geeft -zoals ik al eerder stelde- rust in de samenleving. Geeft die financiële stabiliteit en ruimte om een opleiding te voltooien en te gaan werken en een vrijwaarding van armoede. Sociale rust kost geld. Sociale onrust kost ons veel meer! Wat kost het beveiligen van de samenleving niet, wat zijn de kosten van de gezondheidszorg. Immers arme mensen zijn vaker ziek en doen vaker een beroep op de zorg. Wat kost niet al die bureaucratie om het woud van regels dat de sociale zekerheid kent uit te voeren. En vooral wat kost het wantrouwen ons niet aan verloren talent en verlies aan creativiteit om onze samenleving verder te helpen en te innoveren, waardoor wij welvaart kunnen genereren.
Op 1 mei 1885 stelden de Amerikaanse vakbonden een ultimatum om de achturige werkdag in te voeren. Deze werd op 1 mei 1886 ingevoerd. De dag van arbeid is wellicht over 100 jaar nog steeds de dag van arbeid, maar dan weet niemand meer wat armoede betekent.

Ik dank u wel.

Annebeth Evertz

‘s-Heer Arendskerke, 1 mei 2015