Samenwerken bij grondbeleid
Het provinciale grondbeleid maakt een omslag door. Decennialang was het grondbeleid vooral een kwestie van ruilverkaveling en natuuraankopen. De daarmee verbonden programma’s naderen hun voltooiing en tegelijkertijd komen nieuwe uitdagingen, met name in het stedelijk gebied en de stadsrandzone in beeld. De kadernota maakt de indruk nog vooral vanuit de het oude beleid geschreven te zijn en gaat weinig in op de nieuwe ambities.
Allereerst de rolverdeling tussen ambtenaren, Gedeputeerde Staten en Provinciale Staten en vooral ook de controlefunctie van Provinciale Staten. De PvdA mist dit punt geheel in de kadernota. Onderhandelingen over grondaankopen en de prijs van onroerend goed zijn vanzelfsprekend omgeven met vertrouwelijkheid, maar dat maakt de noodzaak van publieke controle niet minder urgent. Dit punt moet wat mijn fractie betreft in de kadernota en in ieder geval in de beleidsnota verder worden uitgewerkt. Enkele voorbeelden ter illustratie:
– Hoe wordt de prijs van aan te kopen gronden vastgesteld en wie controleert dat (achteraf)? Hoe kunnen Provinciale Staten vanuit hun controlefunctie zicht houden op dit proces? Wanneer worden onroerend goed zaken ambtelijk afgewikkeld en wanneer komen Gedeputeerde Staten in beeld?
– Wie kiest er wanneer een perceel grond voor verschillende doeleinden kan worden geruild (bijvoorbeeld natuurnetwerk, watergangverruiming en landbouw)? Het kavelruilbureau, de gedeputeerde, Gedeputeerde Staten of Provinciale Staten? Als Statenlid zou ik in ieder geval willen weten voor welke verkavelingsprocessen de gronden zijn of worden ingezet en welke doelen (landbouw, natuur, recreatie, wegen) daarmee gediend worden.
– Op basis waarvan komen verwervingen, die door de grondbank worden gedaan, tot stand? Moeten die niet gebaseerd zijn op aankoopplannen waarin budget, oppervlakte, planning is geregeld? Dat zou in ieder geval Provinciale Staten ook de mogelijkheid geven om bijvoorbeeld jaarlijks de voortgang te bespreken. Nu wordt ergens over een totaal getal van 1600 hectaren gesproken, maar waarop is dit gebaseerd? In zo’n aankoopplan zou dan ook het prijsbeleid kunnen worden beschreven (vrije verkeerswaarde of onteigeningswaarde) en ook welke instrumenten ingezet gaan worden zoals wet voorkeursrecht gemeenten en onteigening.
Een tweede vraagpunt betreft de samenwerking met anderen. Niet alleen de provincie, maar ook gemeenten, het waterschap en Rijkswaterstaat zijn op dat gebied actief. In het licht van het collegeprogramma ‘Krachten bundelen. Perspectief voor Zeeland’ licht samenwerking hier voor de hand. Dit geldt met name voor het waterschap, dat in het buitengebied vaak op dezelfde grondverwervingsmarkt actief zal zijn als de provincie. Heeft het college deze samenwerkingsmogelijkheden verkend en wat ziet het college aan samenwerkingsmogelijkheden? Op termijn zou zelfs gedacht kunnen worden aan een kavelruilbureau dat niet alleen voor meerdere overheden werkt, maar ook van daaruit wordt aangestuurd en opdrachten ontvangt.
Tot slot nog de rol van de provincie in het stedelijk gebied. De nota kiest hier voor een passieve rol. Op zich is het duidelijk dat gemeenten hier primair verantwoordelijk zijn en de provincie gemeenten niet voor de voeten moet gaan lopen, maar betekent dat ook dat de provincie moet wachten tot gemeenten met een hulpvraag komen? Vanuit haar regisseursrol en de beschikbaarheid van expertise en knowhow zou de provincie een mogelijke inbreng bespreekbaar kunnen maken. Dit is met name aan de orde bij bedrijventerreinen en woningbouw, waar de provincie al met de gemeente in gesprek is vanwege saneringsopgaven en regionale afspraken. Iets dergelijks geldt voor de verblijfsrecreatiemarkt, waar heel nadrukkelijk opgaven liggen voor de provincie als regisseur, zoals in recent onderzoek is geconstateerd. Provincie en gemeenten zouden bijvoorbeeld kunnen beginnen met het samen inventariseren van vraagstukken op het gebied van stedelijke ruilverkaveling en grondbankvragen (denk bijvoorbeeld aan de verkoop van overtollige gronden). Vervolgens kan in onderling overleg worden bezien waar wel en waar geen betrokkenheid van de provinciale grondbank aan de orde zou kunnen zijn. Ik hoor graag van de gedeputeerde hoe zij hier tegenover staat.
Statenlid Anton van Haperen