Stedelijke herverkaveling is nodig
Decennialang was het Landbouwcentrum in Goes een begrip in bestuurlijk Zeeland. Het was het kloppend hart van alle ruilverkavelingen en landinrichtingsprojecten en later van de aanleg van nieuwe natuur. Bestuurders en ambtenaren van provincie, gemeenten en waterschap waren daar kind aan huis. Het was een broedplaats van ideeën en een plek waar alle informatie over de vernieuwing en de inrichting van het landelijk gebied te halen was.
De kadernota grondbeleid, die wij vandaag bespreken, markeert een belangrijke omslag in het denken over de ruimtelijke inrichting van Zeeland. Het Landbouwcentrum in Goes bestaat niet meer en de taken op het gebied van grondverwerving en kavelruil zijn overgedragen aan de provincie Zeeland. Veel inrichtingsprojecten in het Zeeuwse buitengebied zijn afgerond of naderen hun voltooiing. Kavelruil blijft ook in de komende jaren op het programma staan, maar de schaal en de ambitie van deze projecten zijn toch van een andere orde zijn dan die van enkele decennia geleden.
De voorliggende kadernota is vooral nog geschreven in de tradities en denklijnen, zoals die uit het verleden tot ons gekomen zijn. En als zodanig geeft de nota een prima overzicht en maakt hij een ingewikkeld beleidsveld een stuk overzichtelijker. De fractie van de PvdA wil zijn waardering daarvoor uitspreken. Tegelijkertijd stellen wij de vraag of de kadernota voldoende is toegesneden op de ruimtelijke opgaven en uitdagingen waar Zeeland in de komende jaren voor staat?
Naar de mening van de Partij van de Arbeid liggen die opgaven – anders dan in het verleden – vooral in de bebouwde omgeving. Provinciale Staten van Zeeland hebben anderhalf jaar geleden immers niet voor niets een motie aangenomen over het versterken van de stedelijke aantrekkingskracht van onze provincie. Vraagstukken op het gebied leegstand en van sanering en herstructurering van woonlocaties en oude bedrijventerreinen spelen in veel steden en dorpen. En wie zich verdiept in het vraagstuk van de recreatiebebouwing en de toekomst van de verblijfsrecreatie in Zeeland stelt vast dat ook daar sprake is van een saneringsopgave. Díe uitdagingen vragen om een antwoord en het is dan ook niet voor niets dat er nagedacht wordt over zoiets als ‘stedelijke ruilverkaveling’, een begrip dat ook in de kadernota voorkomt.
Het is evident dat de primaire verantwoordelijkheid voor de herstructureringsopgaven in steden en dorpen ligt bij de gemeenten: bestuurlijk én financieel. Ik zeg dat heel nadrukkelijk. Vanuit deze achtergrond begrijpt de PvdA-fractie de keuze in de kadernota voor een passieve rol van de provincie in het stedelijk gebied. Maar tegelijkertijd is het ook duidelijk dat er bij de invulling van de diverse beleidsopgaven een rol voor de provincie is weggelegd. Dat heeft te maken met de ruimtelijke regiefunctie van de provincie én met de expertise en knowhow, die vanuit Dienst Landelijk Gebied (DLG) is overgekomen. Vanuit die hoedanigheid moet de provincie actief bezig zijn, ook in het stedelijk gebied. Niet om verantwoordelijkheden en financiering over te nemen, maar om lokale processen te faciliteren met beschikbare kennis en knowhow en om ervaringen door te geven. Wij willen dit punt ook in de besluitvorming onderstrepen en dienen daarom – mede namens D66 – een motie in. Deze motie draagt Gedeputeerde Staten op het gesprek met gemeenten aan te gaan over de revitalisering van de Zeeuwse gebouwde omgeving en te kijken of een inbreng van de provincie gewenst is en hoe die kan worden vormgegeven. Een dergelijke gespreksronde zou dan tegelijkertijd kunnen worden gebruikt om een overzicht te maken van de belangrijkste saneringsopgaven in onze provincie.
Tot slot wil ik nog één punt aanroeren, dat ook in de commissie Ruimte aan de orde is geweest en dat betreft de vraag: wie gaat waar over in het grondbeleid (ambtelijk, GS en PS), wat is de rol van Provinciale Staten en hoe krijgt de controlefunctie van Provinciale Staten gestalte. Het valt op dat de kadernota hier nauwelijks iets over zegt. Wij gaan ervan uit dat de toezegging van de gedeputeerde wordt waargemaakt en dat deze leemte straks in de beleidsnota wordt opgevuld. En misschien is het goed dat we tussentijds, in de aanloop naar die beleidsnota, in commissieverband of anderszins nog eens stilstaan bij deze vraag.
Statenlid Anton van Haperen
Motie ‘Grondbeleid’ (05-02-2016)
De motie werd alleen gesteund door de PvdA, D’66 en de SP.